SHAO FAN (1964, China) weet enorm veel van de Chinese cultuur. Deels door zijn opvoeding; beide ouders zijn/waren kunstenaars, deels door een diepgaande interesse in de klassieke kunsttechnieken en deels door het taoisme. Dat alles heeft hem geleerd dat esthetiek voorwaarde is voor het creëren van kunst. Het westerse idee van innovatie verwerpt hij evenals het afzetten tegen de kunst van vorige kunststromingen. Dat zijn kenmerken van het westerse idee van tijd: verleden, heden, toekomst.
Het taoisme ziet tijd als een circulair geheel. Spiritualiteit is een noodzakelijk onderdeel van werken en leven. Schilderen en ontwerpen zijn voor hem een meditatie. Geen voorstudies, geen uitdrukking van ideeën. En eenvoud is de hoogste vorm van onschuld. Het gaat om het werk, de kunstenaar dient zich bescheiden op te stellen.
He taoisme ziet de mens onderdeel van het grote geheel, de kosmos, net als de dieren. Mensen vegeten vaak dat ze ook dieren zijn. Hij schildert dieren die ons op ooghoogte aankijken. Vandaar dat de werken groot zijn. Ook geeft hij ze iets menselijks. De werken bestaan uit kleine streken met een kleine kwast. Eris geen scherpe lijn tussen figuur en achtergrond.
HEAVEN BALL 1999 165x125 olie
PORTRAIT OF A HARE 2013 210x170 olie
PORTRAIT OF AN EAGLE 2013 100x80 Olie